N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview In februari van dit jaar nam Maxim Februari afscheid als columnist van NRC. Hij stoorde zich aan de rol die hij steeds meer toebedeeld kreeg. „Iemand zei: ik vraag me af ‘wat zou Maxim Februari doen?’ en dan ga ik dát doen.”
Toen Maxim Februari een paar jaar geleden een huis in de Betuwe wilde kopen, moest hij een nieuwe hypotheek afsluiten. „Een lage hypotheek, een hamerstuk, schatte ik in. En toen zei de computer van de bank: afgekeurd. Omdat ik een zzp’er ben en in het jaar daarvoor ook nog mantelzorg had verricht.”
De medewerker van de bank geneerde zich, zegt hij. „Ze zei: ‘Dan moeten we wat andere getallen gaan invullen’. Uiteindelijk lukte het zo toch.”
Later vertelde hij dit verhaal bij de Autoriteit Financiële Markten, die toezicht houdt op de banken. „Daar antwoordden ze: ‘Dat zou nu niet meer kunnen’. Uit angst dat burgers onverstandige beslissingen nemen stelt de overheid nu zulke strenge eisen, dat het oordeel van een bankemployee ondergeschikt is gemaakt aan dat van zijn of haar computer.”
Dit had het begin van een column van Maxim Februari kunnen zijn. Dertien jaar lang schreef de rechtsfilosoof, ethicus, essayist en romanschrijver in NRC vooral over de complexiteit van de door digitale processen veranderende wereld. Met een voorval uit huis, tuin of keuken illustreerde hij hoe ondoorgrondelijk een kennelijk redelijk bedoelde nieuwe wet of regel voor burgers was. In het korte bestek van zijn stukjes doordacht hij die voorbeelden tot in de kern. Speels en associatief, even gemakkelijk puttend uit filosofen als dichters. In een column over ‘vloeibare wetten’ die mee-veranderen met de digitale werkelijkheid liet hij dan bijvoorbeeld Martinus Nijhoff aan het woord, die zichzelf op de bodem van een rivier zag staan schrijven op een lei: „En telkens als ik even/ knikte dat ik het wist,/ liet hij het water beven/ en het werd uitgewist.”
Begin dit jaar publiceerde hij een handzaam boek (142 pagina’s), Doe zelf normaal, waarin hij zijn kritische licht laat schijnen over de botsingen tussen burger en bestuur „in tijden van datasturing en natuurgeweld”.
„De overheid rationaliseert”, zegt Februari, „net als de universiteit en misschien zelfs ook de journalistiek. Al die instituties zijn bezig hun diensten te stroomlijnen. Ze knippen burgers op in data. Dat doen ze in de volle overtuiging dat het beter is de processen zo rationeel mogelijk in te richten dan ervan uit te gaan dat mensen een emotionele binding met elkaar hebben. Zo’n band wordt verdacht gevonden”, zegt hij, met een knikje naar zijn hypotheek-aanvraag.
Nog zo’n voorbeeld.
„Ik heb een tijdje advieswerk gedaan. Mijn opdrachtgevers kenden mijn profiel en wilden graag dat ik een project zou aannemen. Maar ze konden mij dat niet direct vragen. De opdracht moest Europees worden aanbesteed, zodat ook iemand in bijvoorbeeld Italië zou kunnen meedingen. Dat is een rationaliseringsproces, omdat het als verdacht wordt gezien dat je iemand aanwijst met als argument: ‘Die willen wij hebben’.
„Maar we willen helemaal niet iemand uit Italië, denkt de opdrachtgever. We willen hém hebben. En daarop gaat de opdrachtgever trucs toepassen om toch mij te kunnen krijgen. Met als gevolg dat iedereen zich slecht voelt over de uitkomst. Het is wantrouwen ten aanzien van binding – en van inhoud ook. Je dataficeert mensen, je plaatst hun gegevens in modellen, je knipt ze los van hun wezen.
„De Amerikaanse socioloog Richard Sennett noemde dit corrosion of character, de aantasting van integriteit. Ik krijg veel post van ambtenaren die klagen: ‘We hebben een taak die we zo efficiënt mogelijk moeten uitvoeren, zonder dat we het hebben over de inhoud’. Ze voelen zich alleen staan. En dan hopen ze dat ik daar iets over in de krant zet, dat zij dan weer op het prikbord kunnen hangen om een gesprek te forceren.”
Als hij terugkijkt, ziet Februari hoe de onzekerheid onder burgers is toegenomen door snelle veranderingen in de maatschappij. „Dat begon tien, vijftien jaar geleden toen ik gesprekken voerde op kalme verjaardagspartijtjes in het dorp waar ik toen woonde. Mensen met een heel rustige natuur, de voormalige CDA-stemmers zeg maar, zeiden nu plotseling: ‘We hebben geen greep meer op ons eigen leven. Tot nu toe hadden we het gevoel dat we de beslissingen zelf namen, nu denken we dat de beslissingen voor ons worden genomen.’ Ze wisten bijvoorbeeld niet meer waar hun geld zat: dat was ondergebracht bij een bedrijf dat was overgenomen door een ander bedrijf. Loketten waren verdwenen.
„Dat begon me te interesseren, want als deze gezagsgetrouwe burgers, die prijs stellen op een duidelijk aanwezige overheid, het gevoel krijgen hun houvast kwijt te zijn, dan is er iets anders aan de hand dan blinde volkswoede.”
Ik heb het gevoel dat in de stad iedereen in roedels leeft
Maar als burgers, ambtenaren en bestuurders allemaal lijden onder die digitalisering, voor wie is die dan wél voordelig?
„Ik ben vrij veel op symposia en conferenties geweest over digitalisering. Je ziet daar eindeloos veel vertegenwoordigers. Die doen hun koffertje open en zeggen: ‘Kijk wat een leuk softwarepakket we daarvoor hebben.’ Er zijn grote financiële belangen mee gemoeid.
„Vergeet ook niet hoe snel de bevolking is gegroeid. Van 10 miljoen in 1950 naar, hoeveel zijn het er inmiddels? 18 miljoen? 8 miljard over de hele wereld? Je moet steeds grotere groepen aansturen. Er wordt dus op statistieken gestuurd, op basis van je profiel, de groep waartoe je behoort. Dat bleek uit de Toeslagenaffaire. Fraude wordt opgespoord aan de hand van statistieken: je hoort bij die groep, en bij die groep is de kans groter dat er gefraudeerd wordt, dús schatten we in dat de kans groot is dat jíj fraudeert. Het idee is: als we de data hebben, kunnen we mensen, eenmaal onderverdeeld in groepen, controleren, aansturen en beschermen.
„Als reactie daarop zie je dat vanuit het recht wordt onderzocht of je mensen groepsgewijze bescherming kunt geven, in plaats van individuele. Daarmee verdwijnt de gedachte van mensenrechten: dat ieder mens op basis van zijn of haar mens-zijn mensenrechten heeft. Dat komt onder druk te staan.”
Dat is de ‘dataficering’, van bovenaf opgelegd, maar Februari is sowieso geen „gemeenschapsdenker”, zegt hij, nooit geweest. „Ik ben ook niet zo’n groepsmens trouwens, dus het zijn puur mijn eigen natuur en temperament die zich hiertegen verzetten. Gemeenschapszin wordt vaak toegeschreven aan het platteland, maar ik heb het gevoel dat juist in de stad iedereen in roedels leeft. Die gemeenschappen in cultureel Amsterdam, ze zijn voortdurend bij elkaar en met elkaar en nooit alleen. Buiten de stad wonen meer mensen die zelf een beetje rondscharrelen.”
Wat hij wél is: een “grage mensenrechten-denker”. „Mensenrechten horen bij jezelf. Ongeacht of je een nationaliteit hebt, heb je rechten omdat je geboren bent. Hella Haasse riep eens uit: ‘Wat nou individualisering? We zijn nog lang niet geïndividualiseerd genoeg!’ Daar ben ik haar altijd erg dankbaar voor geweest. Individualisme betekent voor mij dat je één leven hebt en dat dat van jouzelf is. Dat is een literaire gedachte. Ieder mens is van zichzelf onder de hemel. Het samenlevingsverband, het staatsverband bestaat zodat mensen hun leven kunnen leiden.”
Het doel van de staat is de vrijheid.
„Ja, dat vergeten we wel eens. Als iedereen het alleen nog maar heeft over zijn groepsverband, de cultuur waartoe hij of zij behoort, dan raak je het individu kwijt.”
Op zijn lezingentournee voor Doe zelf normaal vroegen mensen steeds: ‘Uw kritiek op de inzet van digitale technologie, mag dat wel? Is dat niet uiterst rechts?’ Daarmee bedoelden ze dat het vooral rechtse populistische partijen en hun aanhangers zijn die, onder meer met samenzweringstheorieën, de macht van de overheid en grote bedrijven bekritiseren.
„Ik zit in de Raad van Advies van Bits of Freedom” – dat is een Nederlandse actiegroep die opkomt voor privacy en het recht op meningsuiting op internet. „Daar waren we ook al bezorgd dat we plotseling in het verre rechtse kamp zijn beland. Terwijl je niets anders doet dan te proberen rechtszekerheid en rechtsbescherming overeind te houden.
„Zo levert links geen kritiek meer, uit angst dat rechts dezelfde kritiek heeft. Als linkse partijen voortdurend denken: we doen alleen nog maar vrede en in mensen een welbehagen en verbinding en open harten, omdat we denken dat iedere vorm van kritiek te rechts is, dan ben je al je tanden kwijtgeraakt.
„Het digitale paspoort wordt ingevoerd en daar komen nauwelijks kritische vragen over. Vragen om opheldering over de agenda van het World Economic Forum? Doe maar niet, stel je voor dat je als radicaal afgebeeld wordt. Als politici zeggen: ik houd mijn mond, want dat is een extreemrechts programmapunt, dan moet je niet verbaasd zijn als zoveel mensen bij de verkiezingen naar de andere kant overlopen.”
U neemt dat die kiezers niet kwalijk?
„Na de verkiezingen hoorde ik mensen zeggen: één op de vier Nederlanders is een racist geworden. Daar verzet ik me hevig tegen, omdat mensen rondlopen met heel terechte zorgen en die moeten ergens landen. Links is zich uit tribalisme gaan vastbijten in een levensstijl-strijd: gezellig met elkaar dezelfde lifestyle hebben en hetzelfde gelijk delen. Daardoor is een hele grote groep verwaarloosd geraakt. Die groep heeft mijn volste sympathie daarin. Dat die groep vervolgens bij de PVV terecht is gekomen, is heel vervelend, omdat die partij een vergaande inbreuk maakt op de grondrechten.
„De democratie is duidelijk aan het veranderen door de opkomst van informatietechnologie. Gezag van instituties neemt af, burgers vinden elkaar op fora, onjuiste online-informatie uit binnen- en buitenland beïnvloedt de verkiezingen. Dat leidt tot gezweef van kiezers. Ik vind het verbijsterend, dat niemand op die fundamentele veranderingen ingaat bij het becommentariëren van de verkiezingsuitslag.”
Nederlanders demonstreerden na de verkiezingen tegen de rechts-radicale opvattingen van de PVV.
„Je moet onderscheid maken tussen de partij en de kiezers. Laat je als kiezers in godsnaam niet tegen elkaar uitspelen. Polarisering zal altijd in het voordeel zijn van machten en krachten waarmee je niets te maken wilt hebben. Kan niet een andere partij als de donder die PVV-stemmers gaan vertegenwoordigen? Dan hoeven ze niet bij deze partij te landen, die geleid wordt door iemand die niet te vertrouwen is.”
Een onderwerp dat u als columnist nooit aanraakt, is de Tweede Wereldoorlog. „Daar moet je mij niet voor hebben”, zei u eens in een interview. Waarom niet?
„Mijn grootvader heeft in Duitse krijgsdienst aan het oostfront gevochten en is om die reden na de oorlog gevangen gezet. Ik denk dat iedereen die uit een familie komt waar iemand fout is geweest, dat herkent: gêne.
„Twee van mijn ooms hebben zijn strafdossiers ingezien. De ene zei: ‘Er was niet veel nieuws of bijzonders’, de ander zei: ‘Het was allemaal heel erg’. Dat waren ook hun opvattingen voordien geweest. Dus nu moet ik zelf gaan kijken.
„Mijn grootmoeder wees het handelen van mijn grootvader volkomen af. Maar ze zocht hem wel op in gevangenschap en steunde hem toen hij terugkwam. Dat vind ik mooi.
„Tijdens de bezetting zat zij met vier kinderen in Nederland. Toen de Duitsers bij haar aan de deur kwamen met sinaasappels voor de kinderen, zei ze: ‘Andere Nederlandse kinderen krijgen geen sinaasappels, dus dan krijgen mijn kinderen ze ook niet.’ Dat is een mooie ethische casus, een afweging van verschillende principes. Aan de ene kant het gelijkheidsbeginsel. Niet: omdat het toevallig mijn kinderen zijn, mogen ze wél Duitse sinaasappels eten. Dat is een staaltje anti-identiteitsdenken. Aan de andere kant zijn het toevallig wel jouw kinderen en heb je een moederplicht. Ze zat in een lastig parket.
„Mijn vader heeft wel eens tegen mijn moeder gezegd: ‘Jullie schamen je zo over je vader, maar je kunt toch ook trots zijn op wat je moeder heeft gedaan?’”
U bent ethicus en rechtsfilosoof geworden. Heeft uw grootmoeder die keuze beïnvloed?
„Ik heb veel met mijn grootmoeder gesproken: over gedrag, en over hoe je dat moet beoordelen. Ik ben altijd erg onder de indruk geweest van haar beginselvastheid. Wie weet heeft het me beïnvloed in mijn belangstelling voor ethiek. Ik denk het wel.”
Het was een zwaar jaar, zegt Februari. De column werd steeds populairder, en dat begon hem tegen te staan. „Op een gegeven moment denk je: volgens mij is dit niet helemaal meer handig.”
Niet handig?
„Ik kwam een vrouw tegen die zei: ‘Iedere keer als ik op een punt kom dat ik niet weet welke richting ik op moet, denk ik: wat zou Maxim Februari doen? En dan ga ik dát doen.’ Toen dacht ik: dat vind ik geen fijne rol. Straks ga ik nog in mezelf geloven.”
Naast zijn column en zijn boek gaf Februari veel lezingen en kreeg hij tal van verzoeken om mee te werken aan beleidsadviezen. „Ik voerde alleen nog gesprekken in beleidsjargon. Ik herinner me een telefoongesprek met een bestuurder die wilde dat ik instituties met elkaar in verbinding bracht. Ik zei: ‘Ik ben zzp’er en ik heb een laptop. Dat is alles. Ik heb geen faciliteiten’. Toen bulderde hij terug: ‘WIL JE FACILITEITEN?’ Dat roep ik nu af en toe tegen mezelf.”
Op uw website staat: „Ik neem geen uitnodigingen meer aan voor lezingen, tenzij het landsbelang op het spel staat.” Dat lijkt toch op een uitnodiging…
„Ik las in een paar recensies van mijn boek: ‘Februari heeft geen oplossing’. Maar ik heb keurig alle oplossingen voor digitalisering van het bestuur genoemd. Wat verwachten ze? De ene dag hoor ik: ‘Jij moet het financiële toezicht op de markt regelen’. De volgende: ‘Zoek een oplossing voor het waterschapsbeleid’. Dat is mijn taak helemaal niet.
„Ik ben al te veel bezig met ordenen. Nadenken over ordening interesseert me ook wel, maar het moet niet mijn hele leven gaan beheersen. Dit jaar ging het met me op de loop. Ik wil zelf weer gewoon naar buiten, zonder camera die kijkt of ik wel over de gebaande paden loop.”
Nu snak ik naar kunst, muziek, zang en dans. Daarom schreef ik: ik ben er even niet
Op zoek naar wanorde?
„Ik geloof dat ik qua temperament meer in de wereld van de kunst thuishoor. Daar is het veel ongeordender. Ik heb mijn vader net een boek gegeven over architectuur: Designing Disorder van Pablo Sendra en Richard Sennett, over ‘experiments and disruptions in the city’. Dat is misschien wat kunst doet: in elk geval de wanorde in ere houden.
„Nu snak ik naar kunst, muziek, zang en dans. Daarom schreef ik op mijn website: ‘Ik ben er even niet, omdat ik aan literatuur wil doen, poëzie ga lezen. Ik lees de laatste tijd alleen maar wanordelijke dingen. Ik zei tegen mijn vriendin: ik sta op een tweesprong in het leven: of ik word een belangrijke meneer of ik word een marginale auteur. Toen zei ze: jij wóónt op die tweesprong. En dat is waar.”
„Toch: ik liep gisteren een beetje te mopperen. Ik was bij een paar bijeenkomsten en ik kreeg wat post en wat me opvalt aan de kunstwereld, waar ik zelf toe behoor: iedereen heeft het voortdurend over het belang van verbinding en dat je je hart moet openen. Dat met het openen van de harten ook de grenzen opengaan. Of dat met het openen van de grenzen ook de harten opengaan. Bruggen bouwen en bergen verzetten, dat kan kunst. Ik denk dan: als je alleen maar dit soort clichés kunt uiten over verbinding en liefde en wereldvrede, dan klinkt dat heel lief, maar eigenlijk ben je niet meer bereid serieus te kijken naar de wereld en daar iets verstandigs over te zeggen. Ik heb het ook tegen organisaties gezegd: als je dit soort slappe praatjes houdt, dan negeer je het bestaan van conflicten en vindt niemand meer zijn weerslag in kunst en literatuur.”
„Mensen zeggen na afloop van lezingen altijd tegen me: ‘Je valt ontzettend mee’. Ze denken dat ik inderdaad een heel belangrijke, ernstige meneer ben, terwijl het die avond best gezellig was. Ik vermoed dat ik een vrij opgewekte natuur heb.”
In de hal van zijn huis in de Betuwe hangt ingelijst het eerste stuk dat hij voor NRC Handelsblad schreef, gepubliceerd op 22 maart 1991. In de rubriek ‘De omgekeerde illustratie’ schreef hij onder de naam M. Februari een literair commentaar op een ets van Margot de Jager. Links op de pagina staan atleten en een tweehoofdig monster afgebeeld, ter rechterzijde laat de auteur de personages met elkaar in vergadering treden.
Zo laat de schrijver de ‘schaars geklede man’ zeggen: „Al die mijmeraars menen dat wij bijeen zullen komen in eendracht, om de mensen gezamenlijk iets te bieden. En dus moet ik het wel zeggen. Dat ik denk dat het paradijs vanavond ergens anders slaapt.”
Alice in Wonderland op dagbladformaat. „De gouden tijd van NRC Handelsblad”, zegt Februari met enige weemoed. „Alles kon. En dus stond er ook literatuur in de krant.” Hij stopte in februari met zijn NRC-column en stapte over naar het maandblad VN, waarvoor hij nu regelmatig stukken schrijft.
Was u wel voor NRC blijven schrijven als de hoofdredactie had gezegd: neem maar even een half jaar vrij?
„Ik denk het wel. Ik denk dat ik duidelijk heb gemaakt dat ik adem nodig had.”